Door Jan Keulen
Op 25 en 26 juli 1886 liep het helemaal uit de hand aan de Lindegracht in Amsterdam. De politie probeerde een einde te maken aan het palingtrekken, een volksvermaak waarbij mannen in wankele bootjes op de gracht, moesten proberen een levende paling van een touw te trekken. Een weliswaar dieronvriendelijk en daarom verboden maar hilarisch en populair schouwspel, vooral bij de arme Amsterdamse stadsbevolking.
Het socialistische blad Recht voor Allen vroeg zich een paar weken later af of het levend koken van garnalen of paardenrennen soms minder dieronvriendelijk was. Bij wedrennen, heel populair bij de elite, werden paarden immers beestachtig afgebeuld. En werden palingen niet levend gestroopt en stuk gesneden “om de tong der rijken te strelen”? Het verbod van palingtrekken was dus al met al behoorlijk hypocriet.
Het palingoproer leidde in eerste instantie tot geweld tussen “opgeschoten knapen” en politieagenten die werden bekogeld met stenen en vuurwerk. Op een gegeven moment moesten de dienders zich zelfs uit de voeten maken, op de vlucht voor de dreiging van de oproerkraaiers. Hoe bekend komt dit alles ons voor… Op de tweede dag van de onlusten werd het leger ingezet dat met scherp schoot. Er waren 25 doden te betreuren.
De essentie van het palingoproer in de Jordaan werd goed samengevat door de Belgische krant Réforme. De ontevredenheid van de Amsterdamse bevolking had verschillende oorzaken. “Men heeft het de kermis ontnomen; met heeft een zeer strengen wet op de sterken drank en om haar toe te passen een stelsel van geheime verklikkers in de kroegen.”
Al die maatregelen troffen dus “het gewone volk” en vonden plaats in een context van bittere armoede en repressie, waarin arbeiders in het algemeen en socialisten en anarchisten in het bijzonder het moesten ontgelden.
Die kregen trouwens ook direct de schuld van het Palingoproer in de schoenen geschoven door de grote kranten in die tijd. Een vroeg staaltje van fake news dat sindsdien door historici onderuit is gehaald. Ondanks de tendentieuze berichtgeving verbood de burgemeester van Amsterdam op 2 augustus 1886 “den verkoop van nieuwsbladen op de openbare straat omdat zij het volk ophitsen gedurende de laatste oproeren”. De combinatie van volkswoede en media is een giftige, zoals ook bleek na de rellen in Rotterdam en elders in Nederlandse steden in november 2021.
Er zijn uiteraard veel verschillen met de situatie van 135 jaar geleden, maar toch moest ik denken aan het Palingoproer toen ik de beelden zag van een politieauto in vlammen en etalageruiten die sneuvelden aan de Coolsingel. Was de volkswoede politiek protest? Ja en nee. Het had in ieder geval te maken met boosheid over het coronabeleid, over een overheid die het onmogelijk maakte een avondje als vanouds te stappen. En nu pakten ze het volk met een vuurwerkverbod ook nog z’n laatste lolletje af.
De vlam sloeg in de pan. Het oproerige Nederland was zelfs een paar dagen wereldnieuws. Covid riots: Fireworks and chaos on the streets in the Netherlands, kopte bijvoorbeeld de BBC. Net als ten tijde van het Palingoproer was de berichtgeving en duiding in de buitenlandse media vaak iets afstandelijker en objectiever dan in de binnenlandse waar, vooral aan de talkshowtafels, moralisten en zedepredikers wel erg sterk vertegenwoordigd waren.
Ja, de rellen waren erg, maar wat was er precies gebeurd? Op internet was een filmpje te zien waarbij een bloedende man op de Coolsingel lag. “Iemand gaat hier dóód”, klinkt het commentaar. En in de camera zegt de activistische burgerjournalist: “De eerste dode is gevallen door politiekogels, bij het handhaven van dit waanzinnige beleid.”
Volgens het online platform Onrecht TV, dat kritisch is over de mainstream media had de Rotterdams politie een shoot to kill opdracht. Volgens “betrouwbare bronnen” van Onrecht TV waren er drie doden gevallen in Rotterdam.
De politie en het Openbaar Ministerie ontkenden in alle toonaarden. Er waren echt geen doden gevallen bij het oproer in Rotterdam. Er was weliswaar gericht geschoten en er waren een aantal gewonden, ook onder de politie, maar géén doden. Ook de gehate mainstream media in binnen- en buitenland meldden geen doden.
Hoofdredacteur Paul van den Bosch van het Algemeen Dagblad schreef onlangs over de “gecompliceerde band” tussen politie en journalisten. “Het korps moet orde en veiligheid handhaven en mag daarvoor geweldsmiddelen inzetten. Tegelijk moeten agenten zich aan regels houden. De politie moet en mag gecontroleerd worden door de media.” Daarnaast zijn journalisten ook weer afhankelijk van politiewoordvoering om te berichten over misdaad, ongelukken en rellen.
In het Nieuws van den Dag van juli 1886, de mainstream media van de 19e eeuw, wordt uitvoerig en op het oog heel precies verslag gedaan van de tragische gebeurtenissen in Amsterdam. Alle namen en leeftijden van de dodelijke slachtoffers worden bijvoorbeeld genoemd, zelfs met hun adres erbij, en hun begrafenissen worden uitgebreid beschreven. Ook in Recht voor Allen, dat beslist niet tot de mainstream gerekend kon worden, vinden we heel feitelijke verslagen van de gebeurtenissen.
Of journalistiek wordt bedreven door mainstream of alternatieve media is uiteindelijk van ondergeschikt belang, waar het om gaat is dat het vak professioneel wordt uitgeoefend. En dat betekent het hebben van een diep ontzag voor de feiten, doen aan bronvermelding, het raadplegen van liefst meerdere bronnen en hoor en wederhoor plegen. Het betekent ook onafhankelijk en (zelf-)kritisch je vak uitoefenen. Er is niet zoiets als mainstream journalistiek naast alternatieve journalistiek, er is alleen goeie journalistiek.
Dat media daarnaast een breed scala van opinies kunnen vertegenwoordigen en dat hun interpretatie en analyse van de feiten en gebeurtenissen vaak diametraal verschillend zijn, is een kwestie van gezonde pluriformiteit. Maar het tast de essentie en geloofwaardigheid van het journalistieke vak niet aan.
Wat dat betreft is het plan van de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb om mensen die rellen live verslaan via sociale media aan te pakken met een noodverordening of spoedwet, geen goed idee. “Ze doen zich voor als journalist, maar dat is opruiing”, aldus de burgemeester. De irritatie van Aboutaleb over bepaalde sociale media en het nepnieuws dat ze brengen, is begrijpelijk. Maar is het aan de autoriteiten om onderscheid te maken tussen professionele en niet-professionele journalisten? Dat zou een gevaarlijke ontwikkeling zijn, die de persvrijheid in gevaar zou brengen. Nu al trekt de politie, in het heetst van een zware rel, zich vaak weinig aan of een verslaggever of fotograaf een politieperskaart heeft. Daar komt bij dat zo’n noodverordening geen eind zal maken aan het ‘volksgericht per sociale media’ of onsmakelijke opruiing achter de laptop op zolderkamertjes. Dat zijn trouwens activiteiten die niets maar dan ook niets te maken hebben met journalistiek.
Geef een reactie